Ze oogt als een meisje van zeven met haar twee lange vlechten met de felgekleurde speldjes erin. Het zijn haar zilvergrijze haren die verraden dat ze al heel lang niet meer tot de jongsten behoort. De fragiliteit van haar lichaam wordt benadrukt door haar geruite plissérok met daaronder kakelbonte kniekousen.
Sinds enkele maanden is ze aangewezen op nierfunctievervangende therapie, drie keer per week moet ze naar het ziekenhuis voor een behandeling met hemodialyse. Het ‘spoelen’ verloopt problematisch, ze slaagt er niet in de voorgeschreven vochtbeperking voldoende na te leven. Bij hoog en laag houdt ze vol dat ze nauwelijks drinkt. De weegschaal bewijst het tegendeel. Ik bezoek haar thuis met de bedoeling om in een voor haar veilige omgeving, toch eens nader in te gaan op haar therapieontrouw.
‘De thee is bruin hoor’, verwelkomt ze me. Via de huiskamer loodst ze me mee naar de woonkeuken. Planken vol kruiden, ingemaakte groentes, zelfgemaakte jam. Voor ons beiden schenkt ze een royale beker thee in.
‘Ik heb ook soep voor je klaargemaakt. Je wilt straks toch wel een bord?’ Ze wijst naar een grote pan op een immens fornuis. ‘Koken is mijn lust en leven. Kom eens mee?’
Ik volg haar de tuin in. Ze houdt me takjes voor van steeds weer andere kruidenplanten, laat me erover wrijven. ‘Tijm’, zegt ze. ‘Basilicum.’ Ze plukt enkele bloempjes van de Oost-Indische kers. ‘Eet.’ Mijn mond vult zich met de smaak van radijs.
‘Hoor je die merel? Het is hier net de Hof van Eeden.’ Ze wipt op een bankje. Neemt een slok van haar thee. ‘Ik ben hier gelukkig’, zegt ze als een kind zo blij. Ze sluit haar ogen en laat haar gezicht koesteren door de zon.
Ik hoor haar zachtjes neuriën. Ik doe mee. ‘Allez, ge kent de melodie!’ In koor zingen we: ‘Le cocq est mort (4x), il ne dit pas plus kuukleku, kuukleku (2x), kuukle (4x) kuu, kuukleku!’ Stralend kijkt ze me aan. ‘C’est bon!’
Dan verschijnt een ernstige blik in haar ogen. ‘Ik lieg heus niet tegen de verpleegkundigen. Ik probeer me echt aan de vochtbeperking te houden.’
Ik denk aan de beker thee, het bord soep. ‘Een halve liter vocht per dag, dat is barweinig’, zeg ik. ‘Zeker omdat ook al het vocht meetelt dat in de voeding zit. Om nog maar te zwijgen over de medicijnen en poeders die je niet droog kunt innemen. Is het eigenlijk wel reëel om in relatie met dialysepatiënten te spreken over de toegestane hoeveelheid vocht? Is er niet eerder sprake van een toegestane hoeweinigheid vocht?’
Haar ogen lichten op. ‘Precies. Het is niet op te brengen.’
‘Het is niet op te brengen’, bevestig ik. ‘Een dialysepatiënt heeft eeuwig dorst.’
‘Ze doen er zo moeilijk over in het ziekenhuis.’
‘Hoe zou dat komen?’
Ze schokschoudert enigszins nijdig. ‘Ze hebben het beste met me voor. Maar zij weten niet wat ik doormaak.’
‘Allebei waar. Wat zou je willen dat wij als niet-ervaringsdeskundigen weten?’
‘Dat ik meer ben dan mijn ziekte. Zodra het dialyseren achter de rug is, gooi ik de deur van het ziekenhuis achter me dicht. Ik ben geen goede patiënt, als ik maar een goed mens ben!’ Ze staat op. ‘Wil je soep?’
Ik volg haar naar de keuken. Ze vult haar theebeker met water en slaat de inhoud klokkend achterover.
‘Hoe zou het zijn iedere kop die je leeggedronken hebt met water te vullen en in een emmer te legen? Kan je aan het eind van de dag precies zien hoeveel je gedronken hebt’, stel ik voor.
‘Conform het wetenschappelijke standpunt meten is weten’, lacht ze.
Drie dagen later spreek ik haar tijdens de dialyse. ‘Ik ben me een hoedje geschrokken van het aantal liters in die emmer! Je wilt het niet weten!’ zegt ze.
‘Dan vertel het maar niet’, knipoog ik haar toe.
Hoe het verder ging? De vochtbeperking bleef natuurlijk een regelrechte bezoeking. Maar toch… toch hoefde er tijdens de dialysebehandelingen die volgden aanzienlijk minder vocht te worden onttrokken.
Topfoto: © Bff via Wikimedia Commons