Er zijn zo van die dingen.
Ik noem maar eens wat.
Struikelen over de poes. Een kom yoghurt of de theepot in je handen. Die je dus niet kunt houden.
Op de wc zitten als er wordt gebeld.
Er te laat achter komen dat het toiletpapier op is.
Kriebelhoest krijgen in een concertzaal.
Je stem kwijt zijn als je een lezing moet geven.
De grip kwijtraken op gevogelte dat je aansnijdt tijdens een zakendiner.
Ontdekken dat de banaan is geplet tussen allerlei spullen in je tas.
In de regen ongemerkt op een loszittende stoeptegel stappen. Het water gutst omhoog. Geen wit voetje halen maar een nat.
De trein, bus of tram net voor je neus zien wegrijden. Nog erger als het voertuig er nog wel staat maar de deur met geen mogelijkheid nog open wil.
Precies tegen een spaak aankomen bij het op slot zetten van je fiets.
Pas na je middelbareschooltijd bedenken dat je die leraar gerust had kunnen vragen of hij wel toestemming van de uitgever had om jou hele lappen tekst te laten overschrijven, wat neerkomt op vermenigvuldigen.
De telefoon te snel opnemen. Zit er een zeurmuts aan de andere kant van de lijn.
De deur achter je dichtslaan en dan beseffen dat de sleutel nog binnen ligt. Je partner is op zakenreis en de buren die een sleutel hebben blijken de hele dag weg te zijn.
Thuiskomen van boodschappen doen en bij het uitladen tot de bevinding komen dat je de boter niet in je tas hebt gestopt. En die is op. Terwijl je net van die heerlijke verse broodjes hebt ingeslagen.
Ver van huis in twijfel raken of je het snoer van de strijkbout wel uit het stopcontact hebt getrokken.
In de trein ontdekken dat je vergeten bent in te checken. Nog beroerder als de conducteur het ontdekt.
Je buiten de bus of tram realiseren dat je niet hebt uitgecheckt.
Stoplichten die almaar kwiek voor je neus op rood springen.
Een automobilist voor je die 70 kilometer per uur of nog minder rijdt op een 80-kilometerweg waar een inhaalverbod geldt.
Met het hengsel van je tas aan de versnellingspook of handrem blijven hangen als je uit je auto stapt.
Bij het tandenpoetsen schuimbekkend constateren dat je de gel voor spieren en gewrichten op je tandenborstel hebt uitgeknepen.
Poep aan je schoen. Of kauwgom. In de auto pas ontdekken dat je erin bent getrapt. Omdat het er intussen akelig stinkt (poep) of omdat je je voet steeds moeilijker van het pedaal krijgt (kauwgom).
Een niet meer te ontwijken snotfluim van de schaatser of wielrenner die jou inhaalt.
Een fietser die de hand opsteekt om iemand te groeten, net terwijl jij hem passeert.
Al skeelerend over een naaktslak rijden.
Een vreemde hond die enthousiast tegen je opspringt. Jammer van die witte broek.
Op de bon geslingerd worden terwijl je met een voorbijganger geld wisselt om in de parkeerautomaat te stoppen.
Over een sloot springen en de overkant net niet halen.
Het kan de besten overkomen.
En het gebeurt allemaal in enkele seconden.
In drieduizendste van een seconde wellicht.
Met drieduizendste van één seconde greep Koen Verweij naast het goud op de Olympische 1500 meter. Luttele centimeters later dan de Pool Zbigniew Brodka. Het verschil van een schaatspunt. Hij moest genoegen nemen met een zilveren plak.
Wat mij betreft mag er in dit specifieke geval een gouden rand omheen.
Mijn moeder kende altijd een gouden randje toe aan iedere donkere wolk. Alhoewel ik sterk ben in het tellen van mijn zegeningen zie ik sommige wolken alleen maar zwart zijn. Inktzwart zijn zelfs.
Die wolken waar op geen enkele manier om valt te lachen storten zich leeg in de vorm van ziektes, oorlogen en natuurrampen. Ze dompelen je in diepe rouw.
Ook dat kan de besten overkomen.
Patiënten vroegen mij dikwijls: ‘Waarom ik?’
Mijn steevaste wedervraag luidde dan: ‘Waarom jij niet?’
Alles kan de besten overkomen.
Alhoewel…
In drieduizendste van één seconde zal het Olympisch goud beslist niet aan mijn neus voorbijgaan. In geen enkele sport behoor ik tot de besten. Ik schaats heel aardig, maar tegen mannen en vrouwen als Verweij, Kramer, Groothuis, Wüst & Ter Mors kan ik bij lange na niet op.
Kopfoto: © Lieneke Koornstra