‘Soms zou ik best wel eens even dood willen zijn’.
Die woorden rollen uit de mond van een vrouw die er allesbehalve levensmoe uitziet. Ze is een jaar of veertig, lang blond krullend haar, slank type, gekleed in een vlot jurkje, blazer erover, nylons en naaldhakken eronder.
‘Dat meen je niet’, zegt haar gesprekspartner verbaasd. ‘Wat is er met jou aan de hand?’
Ook het hondje onder de tafel, een jack russel terriër, spitst de oren.
‘Ik heb niet gezegd dat ik voor eeuwig dood wil zijn. Nee, even maar.’ De blondine walst de wijn in haar glas. ‘Geen mens weet hoe het is om dood te zijn. Er zijn allerlei voorstellingen van, maar er is nog nooit iemand teruggekomen om te vertellen hoe het is.’ Nu kijkt ze in haar glas alsof het een glazen bol is. ‘Ik ben er gewoon nieuwsgierig naar, Cecile. We maken het allemaal ooit mee, maar wat het inhoudt?’
Cecile, eveneens een veertiger, oranjerood stijl haar, zwierige rok met vestje en ook hooggehakt, speelt met haar oorbel en zegt: ‘Ik denk dat het gewoon afgelopen is. Die mensen die in reïncarnatie geloven waren in een vorig leven altijd een hoge priesteres. Nooit een beul. Als ik ooit reïncarneer, dan…’ Ze lacht aanstekelijk. ‘Dan kom ik terug als een inktvis. Lijkt me heerlijk, zo veel armen. Ik kom zo dikwijls handen tekort.’
Haar smartphone gaat. Terwijl zij telefoneert checkt de blonde vrouw haar Facebook-berichten. De hond onder de tafel volgt met zijn blikken de zwarte labrador van een echtpaar dat op zoek is naar een tafeltje.
Het telefoongesprek is van korte duur. ‘Mijn dochter. Of ze bij een vriendin mag blijven eten.’ Cecile drinkt haar glas leeg. ‘Zullen we er nog eentje doen?’
‘Strak plan.’
Een wenk richting bediening.
‘Toen jij begon over die inktvis’, pakt de blondine de draad weer op, ‘moest ik aan die gast denken waarmee ik in mijn tienertijd verkering had. Hem leek het wel wat om een scheerapparaat te zijn. Eén keer per dag uit dat doosje en verder lekker niks doen. Ik had het gelijk met hem gehad. En volgens de reïncarnatieleer kan je toch niet terugkomen als een ding?’
De inktvissenvrouw lacht weer diezelfde aanstekelijke lach. ‘Je moet even dood zijn om daar een juist antwoord op te kunnen geven.’
‘Zie je nou wel dat het helemaal niet zo’n absurde gedachte van me is?’
‘Hoelang heb je het eigenlijk met die dooie diender uitgehouden?’
‘Niet lang. Die was levend dood. Ja, van die mensen zijn er ook. Levende doden.’
De bestelling arriveert. Voor het jack russeltje het moment om enige aandacht op te eisen. De blonde dame streelt hem over de kop.
‘Terugkomen als hond, dat lijkt me niet verkeerd’, zegt ze. ‘Lekker geaaid worden en mensen die vuile spelletjes spelen ongegeneerd bespringen met mijn modderpootjes.’
‘Het zou me allemaal veel te afhankelijk zijn. Er alleen maar uit kunnen als het baasje eruit gaat. Nee, doe mij maar een poes, een veel zelfstandiger dier. De hort op wanneer je zelf wilt. De beste plekjes uitzoeken om je neer te vleien. En lekker geaaid worden heb je als poes toch ook in de pocket.’
De vrouwen toosten. Ze houden allebei hun glas bij het pootje vast, zodat het geluid helder klinkt.
‘Heb ik je wel eens verteld over mijn oom Frank?’ Zonder op een antwoord te wachten vervolgt Celine: ‘Toen zijn vrouw, mijn tante Riet, was overleden als gevolg van een slopend kankerproces, zei hij kijkend naar de kist: dit lichaam zal opstaan. Daar moet je toch niet aan denken, dat je ergens in een hemel weer verder moet met zo’n uitgemergeld lichaam.’
‘Nee, dan is het beter om als schone jongeling getrakteerd te worden op 72 maagden’, lacht de blondine. ‘Het is nu genoeg, Clint’, richt ze zich tot haar hond. ‘Plat.’
De terriër heeft er geen oren naar. ‘Vooruit, plat.’
Met een voorpoot blijft hij op haar rechtervoet staan. Daadkrachtig duwt ze hem weg. Clint legt zich daar niet zomaar bij neer. Hij probeert zijn aai nu te halen bij Celine.
Zijn baasje trekt aan het riempje. ‘Nee, Clint. Vooruit! Plat!’ Hij gaat zitten. Ze herhaalt haar commando. Het dier geeft zich gewonnen.
Hè, hè.
‘Een hond blijft toch ook altijd een kind.’
‘Alleen al daarom zou ik nooit als hond willen terugkomen in een volgend leven. Stel dat er toch iets is als een hiernamaals. Dan is het niet voor niets dat niemand terugkomt naar deze wereld.’ Opnieuw brengt ze die aanstekelijke lach ten gehore.
Het volgende moment weer ernstig vervolgt ze: ‘Neem nou maar van mij aan, dood is dood. Begrippen als reïncarnatie en wederopstanding moet je niet zo letterlijk nemen.
Reïncarnatie komt erop neer dat je meer bent dan je denkt. Dat er dimensies aan je wezen zitten en een vermogen tot verwerkelijking en bewustwording die je niet achter jezelf hebt gezocht. Dat leven veel breder en dieper is dan je ziet.
Wederopstanding houdt in dat je meer aan kunt dan je denkt. Dat er mogelijkheden tot groei en herschepping in je besloten liggen die je tot een ander mens maken. Dat leven veel grenzelozer en verwonderlijker is dan je beseft. Die begrippen zijn gewoon metaforen.’
‘Ik ben niet overtuigd. Ik zou echt wel eens even dood willen zijn. Wat zou ik een verhaal hebben!’
Celine fronst haar wenkbrauwen. En zegt dan, wederom vergezeld van haar aanstekelijke lach: ‘Alleen is er dan geen mens die het gelooft.’
NB: Alle namen zijn gefingeerd.
Kopfoto: © Lieneke Koornstra