Ze moest en zou mij spreken. Ik had mijn bedenkingen. Ze was een patiënt van mijn collega. En ofschoon het voor mij altijd bezwaarlijk is geweest om te spreken over ‘mijn patiënten’, toch gaf ik er de voorkeur aan die scheidslijn te respecteren vanwege de verstandhouding met mijn collega’s.
Maar ze hield vol. En ik gaf toe.
Toen ik haar zag was er niets over van de fiere vrouw die ik enkele maanden eerder wel eens had gezien als zij haar man bezocht in de uren waarin hij dialyseerde. Ik reikte haar de hand, hielp haar uit haar jas en voorzag haar van koffie.
‘Ik weet niet of je het weet’, begon ze het gesprek. ‘Maar de nier die ik aan mijn man heb gedoneerd heeft nog geen twee dagen gefunctioneerd.’ Ze slikte, beet op haar lippen en legde haar handen open in haar schoot.
‘Alles waaraan ik leven wil geven mislukt. Ik ben drie keer zwanger geweest. Twee van onze kindjes zijn dood geboren. Het andere is eh… niet goed. Ik bedoel zowel lichamelijk als verstandelijk zwaar gehandicapt. En nu dit weer.’ Ze schudde haar hoofd en keek me vol wanhoop aan.
Ik was verbijsterd. Wat moest ik hierop zeggen? Ik voelde niet alleen mijn lege handen, ik voelde ook tranen in mijn ogen.
‘Wat verschrikkelijk’, was het enige dat ik kon uitbrengen.
‘Meer dan 90% kans van slagen was ons gegarandeerd.’ De vrouw schudde haar hoofd. ‘We zijn erin geluisd.’
‘Statistisch gezien klopt die mededeling wel’, reageerde ik. ‘Maar voor persoon in kwestie is het ook een zaak van 50%: de donatie verloopt succesvol of niet.’
‘Geen mens die daarbij heeft stilgestaan. Ook wij niet.’
Tja, dat is nou het gevolg van alleen maar positief mogen denken.
Dat iets niet goed gaat, ach, dat treft de alleen buren. Maar de buren hebben buren. En ook die hebben buren. En uiteindelijk ben jij vroeg of laat zelf een keer die buur. Maar nee, dat nemen we niet mee in onze overwegingen. Van doemdenken wordt niemand gelukkig, is de redenatie.
‘Is er in de voorbereidende gesprekken ooit gesproken over jullie kinderen?’, vroeg ik.
Een verbaasde blik. ‘Nee. Waarom ook?’ Ze pakte haar koffiekop maar nam geen slok.
Zelf slikte ik moeizaam, voordat ik uitbracht: ‘Je zei zojuist dat alles waaraan je leven wilt geven, mislukt.’ In één adem zei ik erachteraan: ‘Belangrijk genoeg om, voordat je overging tot zo’n groot geschenk aan je man, uitgebreid stil te staan bij de vraag wat het voor jou zou betekenen als ook dit zou mislukken. Het zou het resultaat weliswaar niet hebben veranderd, maar jij zou je er niet ingeluisd hebben gevoeld. Je zou beter voorbereid zijn geweest op als het niet goed zou gaan.’
‘Ik vraag me zo dikwijls af: waarom wij?’
‘En, wat is je antwoord?’
Ze trok haar schouders op en zette haar kop koffie weer neer.
‘Ik kom er niet uit. Maar de vraag blijft wel malen. Zeker nu. Wat denk jij?’
‘Dat ieder huisje zijn kruisje heeft en dat sommige kruisjes zo zwaar zijn dat het huisje er bijna onder bezwijkt.’
Ze pakte de koffiekop weer op en nam een slok. Keek me aan over de rand van haar bril. ‘Had ik mijn nier niet aan mijn man moeten afstaan?’
‘Het resultaat doet toch niets af aan jouw liefdevolle daad?’
‘Eh… nee… eh… nee. Ik hoef mezelf niets te verwijten.’
‘Precies.’ Bewust herhaalde ik: ‘Je hoeft jezelf niets te verwijten.’
‘Nee, het is pech. Enorme pech. Puur toeval. Maar waarom valt het ons toe?’
‘Omdat het leven onrechtvaardig is, daarom misschien?’
‘Vind jij het leven onrechtvaardig?’
‘Ja. Kijk maar in de krant. Maar niemand heeft de mens ooit een rozentuin beloofd. Er zijn dingen die we zelf in de hand hebben. Dan kunnen we rozen laten bloeien. Maar ook zoveel niet. Dan kunnen we ze alleen nog zo goed mogelijk verzorgen.’
‘Dit had ik zelf niet in de hand.’
Ik knikte en bevestigde haar opnieuw: ‘Precies. Dit had je zelf niet in de hand.’
Haar koffiekopje ging weer aan de kant. ‘Soms voel ik me schuldig tegenover Christiaan, de zoon die het wel heeft gehaald en zo ernstig gehandicapt is. We hoopten steeds op een goed kindje.’
Ze vertelde over de erfelijke nierziekte in de familie van haar man, over de verstandelijke en lichamelijke beperkingen bij enkele van haar eigen ooms, tantes, neven en nichten.
‘Hoop is een van de belangrijkste drijfveren’, zei ik. ‘Hoop doet leven.’
‘Voor het leven ben ik altijd gegaan.’
‘En wat is het leven dan?’
Er viel een lange stilte. ‘Er is geen leven zonder dood’, zei ze uiteindelijk. ‘Misschien ben ik wel op zoek naar iets dat niet sterven kan.’
‘En wat is dat dan?’
Na weer een lange stilte zei ze half vragend: ‘De liefde?’
‘En waar is de liefde voor jezelf als je jezelf schuldig blijft voelen?’
‘Zoek. Ik moet erkennen dat ik niet alles in de hand heb.’
‘Precies. Dat geldt voor jou en evenzeer voor al diegenen die zo vervuld waren van een goed resultaat toen jij je bereid toonde een van je nieren aan je man te geven.’
Ze stond op. ‘Ik heb eens ergens gelezen dat je nooit verlicht kunt worden als je niet bereid bent naar de schaduw te kijken.’ Ze reikte me de hand. ‘Ik denk dat ik vandaag iets meer van het leven ben gaan begrijpen.’
Ik hielp haar in haar jas. Terwijl ik haar nakeek zag ik iets terug van de fiere vrouw die ik enkele maanden eerder in het voorbijgaan wel eens had gezien.
NB: De naam Christiaan is gefingeerd.
Topfoto: © Sridhar Rao via Wikemedia Commons