Mag-u-tjes

Goed. Voor deze ene keer stap ik over mijn principe heen het hier niet over mijn kwalen en kwaaltjes te hebben. Maar ik moet wel om mijn punt te kunnen maken.
Ik heb dus een oogziekte. Doorgaans lukt het heel aardig die in bedwang te houden. Maar soms speelt hij hardnekkig op. Dan ben ik vaste klant op de poli oogheelkunde. Ik weet dan ook precies wat me te wachten staat voordat ik door de oogarts naar binnen word geroepen. Dat gaat als volgt:

‘Dag mevrouw Koornstra, u mag meekomen.’ De technisch oogheelkundig assistente wijst naar de kapstok. ‘U mag daar uw jas ophangen’. Vervolgens wijst ze naar de stoel die achter het apparaat staat om mijn oogdruk te meten. ‘U mag daar gaan zitten, op die groene stoel.’ Als mijn jas uit is en ik mijn positie heb ingenomen, zit zij al tegenover mij aan de andere kant van het apparaat. ‘U mag uw kin daar op die steun plaatsen en uw hoofd tegen de bovenzijde van het apparaat drukken, er goed tegenaan’, geeft ze me te verstaan. Ik doe het braaf, het kan maar weer gebeurd zijn. Nu komen de pufjes, één in mijn linkeroog en één in mijn rechteroog, als het in één keer allemaal goed gaat. En dan mag ik doorlopen naar de volgende wachtkamer.

Omdat mijn oogziekte zich enige tijd geleden niet zomaar even liet indammen was ik twee maanden lang wekelijks vaste klant op de poli. Terwijl ik het gevoel had dat mijn oog uit mijn hoofd knalde van de pijn begon de technisch oogheelkundig assistente mij weer vrolijk te vertellen wat ik allemaal mocht. ‘Moet ik nu ook nog “Hoi, hoi, hoi!” gaan roepen om wat ik hier allemaal mag?’, vroeg ik geïrriteerd. ‘Ik kom hier iedere week, zoals u kunt zien in mijn status, ik ken de hele riedel nu wel. En dat die stoel groen is, zie ik ook wel.’
‘Er komen hier mensen die blind zijn’, reageerde de assistente afgemeten.
‘Nou, die zien dan ook niet dat die stoel groen is’, antwoordde ik pissig. ‘Sorry hoor’, vervolgde ik, een andere toon aanslaand. ‘Ik verga van de pijn in mijn oog, ik ben er gewoon klaar mee. Jullie kunnen toch ook iets zeggen als: Doe uw jas uit, ga zitten. Ik zie dat u hier inmiddels wekelijks komt, hoe gaat het met u?’
Of de boodschap overkwam? Ze kondigde de komst van het eerste pufje aan. En na het tweede mocht ik doorlopen naar de volgende wachtruimte.

Hoe anders was het toen mijn oren aan hun jaarlijkse uitspuitbeurt toe waren. Ik mocht dus ook weer van alles wat ik in feite voor mijn eigen bestwil had te doen. Mijn jas uittrekken, gaan zitten en in dit geval het bekkentje tegen mijn oor houden en mijn hoofd goed rechthouden. Toen de klus geklaard was, besloot ik de doktersassistente en haar stagiaire, ook maar eens aan te spreken over die door mij niet gewaardeerde mag-u-benadering.
‘Weet u dat wij dat zo moeten doen?’, reageerde de doktersassistente. ‘Maar ik ga het er toch in de eerstvolgende teambespreking eens over hebben. Ik kan me uw gevoel heel goed voorstellen en met een beetje fantasie kan je het allemaal ook anders zeggen.’

Ik stak mijn duim omhoog. ‘Top. En weet je wat ik ook zo’n kinderlijke benadering vind in hulpverlenersland?’ Nieuwsgierige blikken van beide vrouwen. ‘Het gebruik van verkleinwoordjes. Dan hebben ze het over een patiënt die mogelijk niet meer terug kan naar haar of zijn huisje. Terwijl persoon in kwestie misschien wel veel groter woont dan degene die dat zegt.’
‘Inderdaad, zo wordt erover gepraat’, beaamde de doktersassistente.
‘Ik geef u even een prikje, ook zoiets’, vervolgde ik. ‘Of: het duurt maar een paar minuutjes. Allemaal om het minder erg te laten lijken.’
Ik vertelde hun ook over die op zich heel aardige wijkverpleegkundige die vaak bij ons over de vloer kwam tijdens de laatste weken van het leven van mijn man. Tijdens een wasbeurt zei ze dat hij nu zijn andere handje kon geven. Zijn andere handje! Zijn handen waren inmiddels zo krachteloos dat hij zelfs zijn eigen paraaf niet meer kon zetten, maar het waren toch nog altijd de handen van een volwassen man.
‘Ik herken dat verkleinen wel’, reageerde de stagiaire. ‘Om het allemaal minder naar te maken, maar in feite is het minachtend omdat je daarmee de ander niet voor vol aanziet.’

‘Ik zie aan jullie dat jullie allebei moslima zijn omdat jullie allebei een hoofddoek dragen’, zei ik. ‘Hoe vinden jullie het als daarover gesproken wordt als hoofddoekjes?’
‘Daarvoor geldt hetzelfde, ook minachtend’, vond de stagiaire.
‘Denigrerend’, meende de doktersassistente. ‘Het is helemaal niet aardig.’ Met een lach vervolgde ze: ‘Zoals gezegd brengen we het in onze eerstvolgende teambespreking in. We maken er geen puntje van maar een punt.’

Hier in elk geval twee mag-u-tjes minder!

Deel dit artikel: