Werken in een kibbutz. In mijn studententijd ging ik ervoor.
In ruil voor kost en inwoning sinaasappels plukken in de boomgaard terwijl mijn lichaam lekker bruin kleurde, daarbij wellicht de liefde van mijn leven tegenkomen en na gedane arbeid mooie uitstapjes maken naar de Israëlische trekpleisters: die voorstelling van zaken had ik.
Toen ik op Ben Gurion Airport de vliegtuigtrap afdaalde kwam een zinderende warmte mij tegemoet. Diepgroen staken de palmboombladen af tegen een intens blauwe hemel. Als luchtvaartenthousiast kon ik het niet nalaten het platform op te lopen om de Douglas DC-10 die ons naar het beloofde land had gevlogen, op de gevoelige plaat vast te leggen.
Eenmaal in de aankomsthal zag ik algauw boven een groepje mensen een bordje uittorenen met daarop de naam van de organisatie die mijn kibbutzreis verzorgde. Een beeldschone reisleidster heette ons welkom.
Weldra bleek echter dat we helemaal niet welkom waren. Er was geen plaats meer in de herberg, de fruitkibbutz waarvoor we hadden geboekt zat mudvol. Het werd werken in een fabriekskibbutz, een donker, stoffig en lawaaierig productiebedrijf van sprinklers.
De eerste dag moest ik plaatsnemen bij een machine waaraan zich een pijp bevond van hard plastic. In die pijp moest ik een sprinkleronderdeel mikken. Vervolgens sleep de machine er een schroefdraad in. De pijp mocht niet leegraken, dus het was flink ezelen geblazen.
Nadat ik deze handeling in een rap tempo zo’n honderd keer had verricht, gaf het apparaat er de brui aan. Ik haalde mijn opdrachtgever erbij die het weerspannige mechaniek een paar flinke dreunen verkocht.
Dat hielp.
Maar niet lang.
De geschiedenis herhaalde zich enkele malen.
‘You can do the same’, gaf de man mij te verstaan.
‘Oké’, zei ik mijn mouwen opstropend.
Na de nodige opstoppers bleek de machine hiervoor immuun. Dus ging ik over op een ooit eerder met succes beproefde truc. Ik drukte op de uitknop, wachtte enkele minuten en zette het apparaat vervolgens weer aan, alsof het fris en fruitig uit de doos kwam. Een vage brandlucht diende zich aan, gevolgd door kortsluiting. In één klap was het aardedonker en muisstil.
Voor straf werd ik gedegradeerd.
De uitdaging waarvoor ik nu stond was rubberbandjes om een plastic pijpje schuiven. Honderden keren achtereen. Steeds als ik op de klok keek waren er slechts enkele minuten verstreken die toch echt voor mijn gevoel enige uren hadden geduurd.
Een andere dag kreeg ik de opdracht etiketten op zeer grote sprinklermodellen te plaatsen. Ook dit honderden keren achtereen. ‘Do anything correct’, gebood de chef werkplaats toen hij zag dat ik al doende een enkel etiket niet honderd procent recht had vastgeplakt. Resultaat? Het eerstvolgende etiket ging er dwars op.
Een volgend moment moest ik samen met twee kibbutzniks en nog een kibbutzganger kleine sprinklermodellen in plastic zakjes stoppen en deze vervolgens op een stapel gooien. Om de geest wat op te vrolijken gooide ik als één van de anderen ook gooide, zodat de zakjes in de lucht met elkaar botsten. Die andere kibbutzganger had het spel algauw door en deed mee. De ernst van het productieproces ging aan ons verloren.
Ik belandde bij ‘the pots and the pans’. Dat hield zoveel in dat ik pannen moest schrobben die uren achtereen op het fornuis hadden gestaan. Om de aangekoekte resten eruit te krijgen moest ik ze eerst laten weken in diepe bakken waarin een goedje zat waarvan mijn handen en armen onder de uitslag kwamen te zitten. Ik kreeg rubberhandschoenen uitgereikt. Die liepen meteen vol bij het opvissen van de pannen.
Een bezoek aan het kibbutzhospitaal verloste me van de ellende.
Een nieuwe taak wachtte me op ‘the laundry’ met het sorteren van wasgoed. De details van wat ik daarin aantrof laat ik hier maar achterwege.
Aan dit alles moet ik denken nu PvdA-staatssecretaris Jetta Klijnsma van mensen in de bijstand een maatschappelijk nuttige bijdrage verwacht. De Amsterdamse Dienst Werk en Inkomen (DWI) heeft er al werk van gemaakt. Bijstandsgerechtigden moeten 32 uur per week nietjes uit paperassen trekken, dossierpagina’s tellen, afwassen, strijken, takjes rapen in het Amsterdamse bos en schoenen poetsen van de takkenruimers.
Dit alles om werknemersvaardigheden aan te leren als op tijd komen, afspraken nakomen, gezag aanvaarden, samenwerken en omgaan met collega’s.
Een vrouw die de pauze alleen wilde doorbrengen werd gekort op haar uitkering.
Een woordvoerder van DWI licht toe dat dit alles goed is voor het besef dat een toekomstige baan vaak niet voor honderd procent bestaat uit de meest uitdagende werkzaamheden, maar wel een opstap naar een (droom)baan kan zijn.
Geloof jij het?
Mijn kibbutzreis indachtig kan ik me maar al te goed voorstellen dat mensen niet alleen burn-out kunnen raken van te hard werken maar ook van compleet oninspirerende werkzaamheden. Sterker nog, het is allang bewezen dat dit de praktijk is.
Waarom uitkeringsafhankelijken 32 uur per week een perp walk laten maken als zondebokken voor de in crisis verkerende verzorgingsstaat?
Jazeker, er zijn profiteurs. Maar dat fenomeen doet zich binnen alle gelederen voor.
Veruit de meeste mensen zitten niet voor hun lol in de bijstand. Menigeen schaamt zich er zelfs voor. En een groot deel van hen heeft jarenlang meebetaald aan de sociale premies.
Bij dezen pleit ik ervoor Jetta Klijnsma en die woordvoerder van de Amsterdamse DWI te korten op hun salaris zodra ze in de pauze even snel een boodschap doen of een hart(!)nodig moment voor zichzelf inbouwen. En nu toch steeds meer banen plaatsmaken voor vrijwilligerswerk lijkt me er niets mis mee als ook hun arbeid deze status krijgt. Dan boffen die twee nog, want geestdodend kun je hun werk niet noemen, althans, niet voor henzelf.
Kopfoto: © Fir0002 via Wikimedia Commons