Die woensdag had ik haar nog aan de telefoon. Mijn plan haar te bezoeken kon niet doorgaan, te veel telefoontjes, te veel werk. Zij had al bezoek, dus nee, geen punt. Volgende week weer een week, toch? Maar voor haar kwam er geen volgende week meer en ontving ik het bericht van haar overlijden.
Van haar zoon hoor ik dat ze een bloeding heeft gehad. Vrijwel van het ene moment op het andere liet ze het leven. Geen lange lijdensweg. Alhoewel…
De laatste paar jaar van haar leven waren wel degelijk een lijdensweg. Eerst begon haar man te dementeren. Hij raakte de weg volledig kwijt. Zij ook. Alleen op een andere manier. Zij was haar hele leven al aan één oog blind. Een bloeding in haar andere oog sloeg haar met complete blindheid. De gang naar een tehuis was onvermijdelijk.
Haar man, ooit directeur van een groot bedrijf, raakte steeds verder van huis. Dat zij stekeblind was onthield hij niet en daarom hield hij haar steeds weer opnieuw de koektrommel voor.
Ogenschijnlijk las hij de krant nog. Steeds vaker kraamde hij de grootst mogelijke onzin uit. Zijn ogen werden dof, vertoonden sporadisch een glimp van herkenning. Hij begon te dwalen en ter voorkoming daarvan werd hij vastgezet in een stoel. Hij wilde wel drinken, maar zijn lege kopje hield hij vast als een kind een knuffelbeest.
In weer een later stadium smeet hij het lege kopje keihard weg. Hij werd bedlegerig, het ritme van zijn ademhaling raakte verstoord, werd ook steeds oppervlakkiger, tot uiteindelijk die laatste ademtocht.
Stilte omringde haar. Het geluid van zijn ademhaling, zij bleef het missen. Klassieke muziek vulde de ruimte als voorheen, ze luisterde naar het gesproken boek als voorheen, maar het geluid van de stilte die haar man had nagelaten, drong snoerend hard overal doorheen. Lang, moordend lang duurden de dagen waarop er niemand kwam.
Wij spraken nog dikwijls over haar man. Sinds zijn overlijden kwam hij in mijn herinnering weer tevoorschijn als de mens die hij zo lang was: gevat, humoristisch, behulpzaam, meelevend.
In de gesprekken met haar liepen we met zijn vieren opnieuw bij de piramiden va Gizeh, door de vele oude Egyptische tempels, in de Vallei der Koningen.
Ik las haar mijn columns voor. Zij vertelde over de zorg die ze kreeg, zorg die soms liefdevol was en soms vreselijk te wensen overliet. Zij sprak over haar kinderen, die altijd beter waren dan wie dan ook. Een van die kinderen werd ziek. Nee, geen griepje. De angst dat zij na haar man haar dochter aan de dood zou moeten afstaan, omklemde haar.
Hoeveel kan een mens verdragen?
Herhaaldelijk kwam haar vroegere huisarts ter sprake. Hij had haar altijd zullen helpen als ze niet meer verder wilde met haar leven. Maar nu was ze afhankelijk van de arts van het tehuis.
Wanneer mag een mens sterven? Wanneer is een mens vrij om te kiezen voor het einde van het eigen leven? Wanneer is de dood een verlossing?
Daags voor het plotselinge overlijden van mijn vriendin beëindigden het voormalige CDA-Kamerlid Frans Jozef van der Heijden en zijn echtgenote hun levens. De door hen zelf opgestelde rouwadvertentie die in verschillende kranten verscheen, leest als een statement met kritiek op de bezuinigingen in de zorg.
Ze schreven over ‘ernstig aangetaste zorg’ en verbonden dit met de dreiging van groot lijden en last aan het einde van het leven. Verder stelden zij dat het opmerkelijk is dat de discussie over een zelfgekozen levenseinde nog steeds in het teken staat van de vraag of mensen die menen dat zij hun leven hebben voltooid, dat leven ook mogen beëindigen.
Daarbij noemde het echtpaar het eveneens opmerkelijk dat een grote ‘steeds minder religieuze meerderheid’ zonder ‘perspectief van hiernamaals’ zich de wet laat voorschrijven door kleine minderheden. Ook berichtten zij dat voor samen afscheid nemen in die discussie ‘helemaal geen plaats is’.
Samen afscheid nemen wordt enkel opgevat als dat de nabestaanden afscheid nemen van de overledene. Niet de overledene, maar de nabestaanden hebben daarbij het verdriet, het probleem. Youp van ’t Hek zong het al: ‘Niemand mag doodgaan, niemand verdwijnen.’
Het leven is heilig. Maar tot welke prijs? Hoe schijnheilig kan het zijn om het leven tot elke prijs heilig te noemen? Zeker, het leven is een geschenk. Mag de dood dat ook zijn?
Met de familie van mijn vriendin zit ik bij de kist, haar kist. Ja, ik mis mijn vriendin nu al. Maar mijn ogen zijn niet betraand, zoals bij de anderen. Eerder ben ik blij. Zij is overleden, over het lijden heen dat haar steeds verder insloot. Ze is vrij.
Mag ik dankbaar zijn, niet alleen voor haar leven maar ook voor de voor haar zo welkome dood?
Kopfoto: © Walkerssk via Wikimedia Commons