Zelden hoor of lees je er wat over. Over mensen van rond de zestig die keihard in het AOW-gat lazerden toen het eerste kabinet Rutte besloot de AOW-leeftijd te verhogen.
Ik was een van hen.
Totdat Rutte en de zijnen met dat onzalige besluit kwamen, had ik altijd gedacht dat ik als zzp’er met een klein vermogen achter de hand, het tot mijn 65ste zou kunnen uitzingen. Niet dus want ik moest ineens ruim twintig maanden door. Recht op een overbruggingsuitkering had ik niet, ik voldeed niet aan de voorwaarden. Op de arbeidsmarkt zaten ze absoluut niet te wachten op een herintreder van rond de zestig. Zelfs bij uitzendbureau 65+ had ik geen schijn van kans want daar zijn enkel AOW-gerechtigde mensen welkom.
Intussen ging de huurprijs van mijn prettige woning in het door mij geliefde Amsterdam wel ieder jaar omhoog. Ik heb gezien dat mensen die de huur niet meer konden opbrengen uit hun huis werden gezet. Dat moest mij niet gebeuren.
Ondanks dat ik al twaalf jaar ingeschreven stond voor een goedkopere huurwoning, maakte ik als single geen schijn van kans daarvoor in aanmerking te komen. Stad en land zocht ik af. Uiteindelijk vond ik een piepklein stinkend appartementje in een nauwelijks geïsoleerd armetierig flatgebouw in Den Helder.
Het kostte me de nodige tranen naar zo’n uithoek te moeten verkassen, ver bij mijn familie en vrienden vandaan, en enkel bereikbaar via N-wegen of met een trein die na Alkmaar bij elk gehucht stopt.
Het betekende ook een afscheid van heel veel van mijn spullen. Ik troostte me met de gedachte dat het er heerlijk wandelen aan zee zou zijn en ging ervan uit dat het me ook in de marinestad wel weer zou lukken leuke contacten op te doen.
Met hulp van familie en vrienden knapte ik het appartementje op waardoor de stank verdween en het geheel mijn eigen sfeer kreeg. Daarna begon de ellende pas echt. Zowel boven als naast mij bleken ex-psychiatrische patiënten gehuisvest te zijn die stevig aan de drugs en de drank waren en hoofdzakelijk ’s nachts leefden. Ongestoorde nachten werden een zeldzaamheid. De keiharde muziek was nog het minst erge. Rampzalig waren vooral de ruzies die met hevige scheldpartijen gepaard gingen.
Ik accepteerde dat niet.
Praten met die lui had geen enkele zin. Tegenover de woonconsulenten ontkenden ze alles. Ook de politie stond met lege handen omdat mijn buren ineens heel eensgezind werden zodra er bij hen werd aangebeld. Natuurlijk ontging dat de agenten niet, maar het ontbrak aan bewijs.
Soms schreeuwde mijn bovenbuurvrouw jankend dat ze naar het ziekenhuis wilde. Dat regelde ik dan wel even. Ambulancebroeders kwamen en voerden haar af. Maar binnen 24 uur was ze weer terug en begon alle ellende van voren af aan.
Het ontging mijn naaste en bovenburen natuurlijk niet dat ik het was die de politie inschakelde. Andere bewoners waren daarvoor veel te bang. Dat begreep ik wel.
Samen met de drugsdealer, die in hetzelfde flatje was gehuisvest, kwam het clubje verhaal halen. Het belde aan, bleef de knop indrukken en ramde op de voordeur, vergezeld van de woorden: ‘Kom naar buiten, lafbek! Vuile Amsterdamse kakhoer! Ik maak jou helemaal af!’
Natuurlijk deed ik niet open. Ik kroop mijn bed in, dook weg onder het dekbed, rillend van ellende, doodsbang. Sindsdien had ik, als ik door de gang liep, altijd mijn smartphone met 112 in de aanslag. In de berging, waar mijn fiets stond, kwam ik nooit want daar stonden hun bierkratten. Ik moest er niet aan denken die lui daar alleen tegen te komen.
Mogelijkheden om mensen buiten dat naargeestige flatje te leren kennen waren er niet. Door corona zat alles op slot. Familie- en vriendenbezoek zat er niet in. Ik maakte lange strandwandelingen, maar zelfs de door mij zo gewaardeerde zee bood me geen troost. Ik zwierf door de duinen, totaal ontheemd. Ellendige ervaringen uit mijn kindertijd speelden weer op.
Aan familie en vrienden maakte ik wel kenbaar hoe ik eraan toe was. Toch liet ik me er zo min mogelijk over uit. Van klaagverhalen wordt niemand blij.
Enkelen van mijn dierbaren stelden hun huis voor mij beschikbaar als ze zelf met vakantie waren. Dan leefde ik weer op. Tranen over mijn wangen als ik terugreed naar wat ik inmiddels de overtreffende tap van de hel noemde. Nooit had ik het over naar huis gaan. Nee, ik zei: ‘Ik ga naar DH’ (afkorting voor Den Helder), ‘Ik ga naar 68’ (het huisnummer in dat flatje), ‘Ik ga naar de plek waar mijn spullen staan.’
Ik schaamde me voor de hele situatie waarin ik zat. ‘Ongelijkheid is ook deel van onze samenleving. Voor deze verschillen hoeft niemand zich te schamen’, hield Rutte het volk een jaar of wat geleden voor. Makkelijk praten als je zelf een riant inkomen hebt, riant woont, zonder aso’s in de directe omgeving. Welbeschouwd schaamde ik me ook nog plaatsvervangend.
‘U heeft het wel heel erg slecht getroffen’, oordeelde de politie. De wijkagent stuurde iemand van de GGD op me af. Of ik hulp kon gebruiken. Ja, om daar weg te kunnen. Nee, daarin konden ze helaas niets voor mij betekenen. Wat betreft de psychische ondersteuning gaf ik de vriendelijke dame te verstaan dat niet ik maar mijn buren dringend hulp nodig hadden.
Toen het cluppie weer eens bij mij aan de deur verhaal kwam halen, had ik de tegenwoordigheid van geest de doodsbedreigingen op te nemen met mijn smartphone. Keihard bewijs had ik nu. Het maakte indruk. Bij de woningbouwvereniging, bij de politie en uiteindelijk ook bij de rechter.
Zowel de drugsdealer als de dramaqueen van boven werden uit het flatje gezet. Die andere engerd, een ware grizzlybeer, echter (nog) niet.
Toen Sigrid Kaag op de tv verscheen en vertelde over de doodsbedreigingen aan haar adres, had ik oprecht met haar te doen. Omdat ik weet hoe dat voelt. Ik stuurde haar een blijk van medeleven. Daar liet ik het niet bij. Ik berichtte haar ook dat het niet alleen politici, agenten en hulpverleners zijn die met doodsbedreigingen worden geconfronteerd. Ik wees op het GGZ-beleid van de diverse kabinetten Rutte, waarbij bespaard is op dure klinische zorg en psychiatrische patiënten in de wijken moeten wonen, met alle gevolgen van dien, zoals door mij ondervonden. Tevens vroeg ik aandacht voor de positie van singles op de woningmarkt. Haar reactie bleef uit.
Ook van het Amsterdamse gemeenteraadslid dat me altijd zo’n geweldige Amsterdammer vond vanwege de eerder door mij geleverde inzet voor de stadswijk IJburg, hoorde ik helemaal niets meer, al zijn mooie praatjes ten spijt. Zo werkt dat (niet).
De gedachtes aan mijn familie en vrienden weerhielden me ervan om uit het leven te stappen, maar ik merkte wel dat ik steeds vindingrijker werd in het bedenken van manieren waarop ik dat zou kunnen doen zonder daarin een ander te betrekken. Toch stelde ik voor mezelf een ultimatum. Ik wilde absoluut geen zeventig worden in wat ook wel enige bekendheid geniet als Het Palermo aan het Marsdiep.
En toen kwam er ineens die gouden tip van een familielid. Haar zoon woont in een woongroep. Was dat misschien iets voor mij? Ik ging meteen op onderzoek uit.
Het idee dat je dan verplicht bent van alles samen te doen, variërend van dagelijks samen eten tot zo nu en dan het bed met elkaar delen, kon ik algauw laten varen. Een en ander is helemaal afhankelijk van de soort woongroep. In mijn favoriete stad trof ik er enkele aan die me wel wat leken. Voor gezamenlijke activiteiten als een borrelmiddag, fietstocht, wandeling, museum- en concertbezoek, ben ik wel in. Maar ook hier weer wachtlijsten en soms de mededeling dat mensen buiten Amsterdam niet meer mochten worden ingeschreven als gevolg van een zich wijzigend beleid van deze stad.
Binnen het jaar was het geluk toch met me. Alweer bijna dezelfde tijd ben ik met mijn spullen terug in de door mij zo geliefde stad, in een heel leuk appartement met prettige buren en weer dicht bij mijn familie en vrienden gehuisvest. Iedere dag word ik weer blij wakker.
Zoveel doet een woonsituatie ertoe!
Een kwetsbaar persoon loopt niet graag met de eigen kwetsbaarheid te koop. Daar schaam je je voor, zelfs als je weet dat je verstrikt bent geraakt in een web van beslissingen genomen door mannen en vrouwen die de regering vormen van het land waarin jij een van de staatsburgers bent.
De schaamte ben ik nu voorbij. Omdat ik er niet meer zit durf ik eindelijk kenbaar maken wat me in die puntstad aan het water overkwam. Trots vul ik nu mijn adres in wanneer dat ergens voor nodig is. Ik ben terug op een plek waar ik om me heen kijk en weet: dit is mijn thuis.
Dat gevoel verdient ieder mens.
Hart hebben voor mensen aan de onderkant van de samenleving is en blijft cruciaal. Omdat voor toestanden zoals ik heb moeten ervaren in DH, zeker in een rijk land als Nederland, geen plek mag zijn.
Kopfoto: © Lieneke Koornstra