Mag je iemand dood wensen?
Menigeen zal het momenteel doen met Vladimir Poetin. Hup, een dolksteek in de rug en afvoeren die man.
Moordlustige gedachten kunnen ook de kop opsteken in een ongelukkig huwelijk. Ach, wat jammer nou dat ik 112 heb gebeld toen hij een hartinfarct kreeg, kan de vrouw van een overspelige echtgenoot denken als ze achter zijn dubbelleven komt.
En nu ben ik het die al geruime tijd voor een van mijn beste vriendinnen wenst dat ze, na naar bed te zijn gebracht, haar lieve ogen voor eeuwig sluit.
We kennen elkaar al jaren. 35 jaar om precies te zijn.
Ooit waren we buren. Kort na elkaar verloren we onze mannen.
Samen hebben we gehuild, gevloekt en toch ook weer gelachen.
Samen trokken we ten strijde toen in de buurt waar wij woonden steeds meer huisjesmelkers woningen opkochten om te vertimmeren voor kamerverhuur. We haalden de krant met het Huisjesmelkersmonopolyspel dat we aanboden aan de burgemeester en de wethouders. ‘Huisjesmelkers zo snel mogelijk naar de gevangenis’, luidde de kop. Want dat was het ergste dat zo’n voorloper van prins Bernhard jr. bij dit spel kon overkomen. Als gevolg van achterstallig onderhoud van de cv-ketel had een ontploffing niet alleen duizenden guldens schade veroorzaakt, er was ook een student omgekomen.
Als ik herinneringen met haar ophaal over onze strijdvaardigheid lacht ze, voor even.
‘Weet je wat ik zo fantastisch van jou vind?’, vraag ik haar. Niet wachtend op een antwoord vervolg ik: ‘Dat je je leven lang de kunst hebt verstaan om te kunnen blijven lachen.’ Zonder verder in details te treden noem ik in deze column alleen het feit dat ze als jonge moeder drie van haar kinderen verloor aan totaal verschillende oorzaken.
Ze pakt mijn hand. ‘Wat vind ik het lief dat je dat zegt.’
Sinds twee jaar verblijft ze in een verzorgingshuis. Het ergste vindt ze de totale afhankelijkheid. Inmiddels staat er een tillift voor haar deur, in de zorgwereld bekend als de stalen verpleegkundige. Het apparaat dat de rug van de zorgverleners spaart, wordt door patiënten gehaat.
‘Ik heb zo’n hekel aan Dominique, het afdelingshoofd hier’, vertrouwt mijn vriendin me toe. ‘Ze wil maar dat ik loop en ik ben gewoon op.’
Waarom pesten ze haar nog zo, vraag ik me af. De marathon lopen zal ze echt niet meer doen. Waarom zorgen ze niet gewoon voor nog wat momenten die goed zijn voor haar glimlach?
‘Kom ik in aanmerking voor een voltooid leven?’, vraagt ze dan.
De initiatiefwet om vanaf je 75ste je leven als voltooid te beschouwen is nog altijd onvoltooid. Niet alleen omdat de christelijke partijen hierover moeilijk doen, ook omdat artsen vrezen dat de wet onbedoeld ouderdom stigmatiseert en het onwenselijke signaal afgeeft dat het leven van ouderen minder waardevol is dan dat van jongeren. Daarbij is er al een solide euthanasiewet voor ondraaglijk lijden.
‘Voor euthanasie wel degelijk’, ben ik van mening, haar hoge leeftijd (95) en onderliggende fysieke lijden indachtig. ‘Is dat wat je zou willen?’
Ze vindt het moeilijk. Voor haar dochter.
Ik denk aan een van mijn eerste patiënten. In het laatste stadium van een kankerproces. Compleet uitgemergeld. Als ik haar opnieuw opzocht omdat ze er toch nog was, vertelde ze dat haar dochter weer had gezegd: ‘Tot morgen, mam.’
De hartfunctie van mijn vriendin is niet best. Maar met de weinige inspanning die ze nog levert tikt haar hart onbarmhartig door.
Ik streel over haar rug. ‘Het gaat om jou, het is jouw leven’, zeg ik.
Ze knikt.
Ik realiseer me dat je altijd een gevangene bent van je lichaam. En dat niet alleen door de (on)mogelijkheden ervan. Ik heb gezien bij mijn man, bij enkele van mijn vriendinnen en vooral bij veel patiënten dat zij nog zielsgraag door wilden met het leven maar dat het lichaam anders besliste. Ik heb gezien dat bij mensen die uit het leven probeerden te stappen, het lichaam zich niet zomaar liet kisten, al kostte het wel een ziekenhuisopname. En nu zie ik bij mijn vriendin, die er ook klaar mee is, dat haar lichaam almaar niet opgeeft.
Ze kruist haar armen voor zich op tafel en legt haar hoofd erop. ‘Soms zit ik heel lang zo en dan huil ik’, zegt ze.
Mijn hart breekt vanwege zoveel onverdiende ellende. Ik voel me machteloos. Omdat haar kaarsje almaar blijft branden. Het zwakke licht kan zomaar uitwaaien alleen gebeurt het niet. En het uitblazen kan en mag ik niet.
Ik moet gaan omdat zij moet rusten. Ze huilt opnieuw als we afscheid nemen. Ook ik houd het niet droog. Ze is me zo lief.
Terwijl ik naar mijn auto loop hoop ik dat dit mijn laatste bezoek aan haar is. Dat haar lichaam haar genadig is. Ik zal haar missen, maar toch… Ik gun haar haar overlijden, dat ze voorgoed over het lijden heen mag zijn.
Mag ik haar dood wensen zodra de nacht weer valt? Met mijn hand op mijn hart kan ik niet anders dan ja zeggen.
De naam Dominique is gefingeerd.
Kopfoto: © Lieneke Koornstra