Door een landschap van kronkelige dijkjes, poldermolens, stolpboerderijen, brede sloten met rietkragen, sappige weilanden met zwartbonte koeien en schapen, ben ik op weg naar een vrouw van begin vijftig. Enkele maanden geleden werd er kanker bij haar geconstateerd, met uitzaaiingen. Behandeling met chemotherapie remde het proces voor korte tijd. Nu is zij opgegeven.
Via de afdelingssecretaresse had zij om een afspraak gevraagd. Haar man nam op toen ik de afspraak wilde maken.
‘U gaat haar niet vertellen dat ze binnenkort doodgaat. U moet haar hoop geven!’, hield hij mij voor. ‘U moet hier komen. En snel!’
Ik hoorde de paniek in zijn stem.
Eerder die week had ik van mijn werkgever gehoord dat ik geen huisbezoeken meer mocht afleggen. Dit als gevolg van alle bezuinigingen. Een gevleugelde uitspraak van mijn vader flitste door me heen: als iets verplicht wordt, doe ik misschien ook wel mee.
‘Uw vrouw kan op me rekenen’, zei ik. ‘Eind van de middag ziet ze me verschijnen.’
Ze loopt me tegemoet zodra ik met mijn auto hun landgoed oprijd. Hartelijk steekt ze haar hand naar me uit. ‘Kom verder!’
Een warm ingerichte woonkamer, met een vleugel, verschillende gitaren en een rijk gevulde boekenkast.
Terwijl ze thee inschenkt begint ze te praten: ‘Mijn huisarts heeft gezegd dat ik me geen illusie moet maken, dat ik nog maar heel kort heb te gaan. Hoe kan hij dat weten? Er zijn toch mensen die langer leven dan verwacht?’ Tranen. ‘Het idee dat ik mijn man, kinderen en kleinkinderen nooit meer zal zien. En dat dat heel binnenkort al zo zal zijn.’ In haar woorden klinkt de hartenkreet door naar de strohalm die haar nog een aantal jaren geeft.
Door iets te zeggen over de statistische gegevens waarop medici zich bij dergelijke uitspraken baseren, over het gemiddelde dus met uitschieters naar onder en naar boven, creëer ik enige ruimte.
Bewust ga ik niet in op kwesties als het in de ontkenning zitten en het recht om niet te weten.
Ik vraag haar hoe zij haar ziekte heeft gehanteerd, wat zij tot op heden in haar leven allemaal heeft gedaan, wat zij beslist nog met haar dierbaren wil delen, wat haar gelukkig stemt.
Al pratend komt naar voren hoe belangrijk, hoe wezenlijk het is om op iedere dag die je krijgt, van het goede te genieten. En dat zelfs op het meest onherbergzame terrein een gevoel van vrede kan worden gevonden. Want wie had het ooit voor mogelijk gehouden dat zij eerst volledig ging voor een zware behandeling met chemo en later van harte instemde om ermee te stoppen?
Resoluut staat zij op. ‘Wil je wijn? Rood? Wit? Rosé? Wij gaan samen drinken op alle kostbare momenten die ik nog kan koesteren.’
Deze wens is toonzettend voor de rest van haar leven. Daarom te belangrijk om nu niet in te willigen. Ik stap over mijn principe heen dat ik nooit drink in de baas zijn tijd.
Vanwege zijn warme goudkleur en het zomerse weer kiezen we voor een Chardonnay. Haar gezicht straalt terwijl zij de wijn inschenkt.
Wij klinken, haar nieuwe uitgangspunt bevestigend.
Een heilig moment.
Uur U.
Voetstappen op het grind. Haar man komt thuis. Zijn ogen lichten op. ‘Je hele gezicht is veranderd.’
‘Ja, ik heb een ander zicht gekregen’, zegt zij.
‘En het is goed zo’, merkt hij op.
‘Ja, het is goed zo’, weet zij zeker.
Kopfoto: © Michiel Verbeek via Wikimedia Commons