In de kledingzaken heeft de herfst zich aangekondigd. De kleuren die dit najaar in zijn, stemmen overeen met de kleuren die de bomen weldra zullen tonen.
Buiten hangen de opruimertjes.
Twee meiden, zo’n jaar of zestien jaar zijn ze, in trandy hotpantsbroekjes met UGGs eronder – die lompe pantoffelachtige laarzen waar het ‘ug’ van ‘ugly’ al in zit – snuffelen in het kledingrek. De langste van de twee vist er een gebloemde bloes tussenuit.
‘Cool’, zegt ze terwijl ze hem omhoog houdt. Razendsnel hangt ze hem terug als ze ziet dat een bejaarde vrouw, met grijs krullend haar en leunend op een stok, belangstelling toont voor dezelfde bloes, waarvan er nog een stuk of vijf meer voorradig zijn.
‘Daar wil je nog niet dood in worden gevonden’, zegt ze nu en trekt haar vriendin aan haar elleboog mee de winkelstraat in.
Erg druk is het er niet. Er zijn veel ouden van dagen op de been. Eén van hen, een vrouw in een witte jurk met grijze en lichtblauwe lengtestrepen, smal ceintuurtje in de brede taille, stapt op haar bruine laaggehakte veterschoenen voort achter haar rollator. Ze loopt er gebogen achter.
Schuin achter haar loopt een oude man, blauwe jeans en geruit overhemd, zijn handen op zijn rug. Al heeft hij zijn bekken niet gekanteld, toch doet zijn houding aan een schaatser denken.
Naast hem loopt een vrouw, ook al lang de jongste niet meer. Roze polo, gele driekwart broek, korte sokjes van exact dezelfde kleur als haar polo. ‘Ook haar schoenen zijn mooi roze!’, hoor ik in mijn verbeelding mijn vierjarig nichtje roepen.
Ze houden stil bij een terrasje. Daar zitten meer mensen van hun leeftijdsgroep. De meesten eveneens vlot gekleed. Eindelijk begin ik iets te begrijpen van al die duurbetaalde vet coole gaten in spijkerbroeken. Als jongere moet je toch iets doen om je te onderscheiden van die generatie uit het jaar kruik, zeg nu zelf.
‘Kunt u mij vertellen waar ik hier ergens een krant kan kopen?’, vraagt de man van de blauwe jeans aan een vrouw die verderop aan een tafeltje De Telegraaf leest. ‘Dat is me te ver lopen’, reageert hij op haar antwoord.
‘De wereld kan wel vergaan en dan weet je het niet’, zegt de vrouw van de roze polo.
‘In de krant lees je het nieuws van gisteren, hoor’, bemoeit een ander zich ermee.
‘Wilt u een stukje van mijn krant hebben tegen de verveling?’ biedt de De Telegraaf-leesster aan.
‘Ach, wat aardig’, reageert de jeansman.
Een laatkomer schuift aan bij het echtpaar. De korte sokken die ze draagt heeft ze zo ongeveer tot aan haar oksels opgetrokken. ‘Hè, hè, je loopt toch hele einden zo.’
De vrouw van de roze polo knikt instemmend.
‘Mijn koffer is gepakt, vanavond weer in mijn eigen bed. Zal toch weer wennen zijn, die stilte. Vroeger reisde ik altijd met mijn moeder samen, later met een tantezegster.’
De roze-polo-vrouw zegt iets onverstaanbaars terug. De krant waarmee haar man zich bezighoudt waait steeds naar hem toe. Niet echt lekker lezen zo. Doe mij maar een tablet. Scheelt massa’s stofvergarend oud papier die je allemaal naar de container moet brengen. En ja, natuurlijk, lang leve de bomen.
Dat die krant van wakker Nederland almaar aan broadsheet blijft vasthouden. Er moet een logica achter zitten. Op zo’n lakenformaat kun je veel meer schreeuwende koppen kwijt dan op een tabloid. Dat is belangrijk voor dit ochtendblad.
Een moeder in een turkoois leren jasje fietst voorbij. Een huilend jongetje achterop. Zijn uithalen slaan om in het geluid van een gierende motor, vervolgens in een jankend gepruttel.
‘Zo! Die is dik hé, dat is geld waard!’, klinkt het aan een tafeltje verderop. De man, begin dertig, type makelaar, wijst naar een rode Mercedes Benz 230 SL Pagode. ‘Daar wil ik wel een ijsje mee halen!’
‘We maken geen winst’, zegt zijn gesprekspartner van hetzelfde soort. ‘Ik kan niet in een dikke 3-serie gaan rijden, moet het met een klein Golfje doen.’
‘Je moet een beetje hangen in het spel, man. Ik heb vandaag iets op Twitter gezet en ik heb nu toch een zwik volgers! Je moet het zo spelen dat je positief reclame maakt.’ Hij staat op. ‘Ik zal even afrekenen. Wanneer zien we elkaar weer?’
De andere man staat ook op. Zijn houding is iets gebogen.
‘Je moet het geld oprapen’, hoor ik de Mercedes-fan. ‘Het ligt er, maar je moet het wel zien!’
De houding van de man met het kleine Golfje zakt nog iets verder in.
Ik kijk naar de grond. Zie nergens geldstukken liggen. Komt vast door mijn interesses en scholing. Psychologie, journalistiek, luchtvaart en kunst. En intussen blijven deze bijbehorende opleidingen voor werklozen maar doorgaan met het werven van studenten.
Daar zou toch iets tegen gedaan moeten worden. Help!
De vrouw die haar koffer al gepakt heeft, staat op. ‘Het is nog lang lopen, terug naar de boot’, zegt ze.
‘Zo is het’, antwoordt de jeansman. Hij steekt zijn hand uit om de ober te wenken. En bestelt voor zichzelf en zijn vrouw een biertje, een witte wijn en een portie bitterballen.
Kopfoto: Avij via Wikimedia Commons