Ja, er kan weer geschaatst worden. IJsbaan Haarlem opende dit weekend als eerste in de Noord-Hollandse contreien haar deuren.
Als het aan mij ligt is de ijsbaan het hele jaar door geopend, zo leuk vind ik schaatsen. Maar helaas, dat is niet rendabel.
Zodra maart ten einde loopt is het weer over en uit met het schaatsseizoen terwijl het juist rond die tijd nog wel eens stevig wil winteren. Alleen verlangen de meeste mensen dan zo intens naar de lente dat er vrijwel geen sterveling meer komt schaatsen. Behalve de echte liefhebbers. Zoals ik.
Het alternatief is skeeleren. Ook leuk. Toch schaats ik liever. Omdat ik al dat verkeer maar niks vind waarmee je op de twee keer vijf wieltjes te maken krijgt.
Met deze sport is het mogelijk snelheden te bereiken waarmee je menig fietser ver achter je laat. Racefietsers en e-bikers daargelaten. Nou ja, voorgelaten.
Al je snelheid als skeeleraar ten spijt, voor de wet ben je een voetganger en heb je in geen enkele situatie voorrang. Heel fijn als je van Haarlem naar Zandvoort skeelert. Vrijwel aan het eind van de rit slaagt zelfs de grootste krabbelaar erin snelheden te bereiken die zonder ingebouwde remmen niet zomaar even te stoppen zijn. Niet fijn als er uitgerekend dan ineens van rechts een auto opduikt.
Het onwelriekende angstzweet begint nog net niet spontaan te gutsen als ik terugdenk aan die keer waarop mij dat overkwam. Remmen met de zogenaamde T- of sleepstop was godsonmogelijk. Dus vluchtte ik de berm maar in.
Hoe dat uitpakte?
Als hardlopen op totaal ongeschikt materiaal. De wieltjes van mijn skeelers verdwenen geheel in het rulle zand waarin ik vervolgens zelf noodgedwongen een duik nam.
Een heel bijzondere sensatie geeft overigens ook een naaktslak onder een van je skeelers. Terwijl het arme dier tot pap wordt vermalen, is er geen ontkomen aan een fenomenale uitglijer.
Zeker, een valhelm kan onder dergelijke omstandigheden goede diensten bewijzen. Maar behalve dat een broeierige heethoofdigheid niet lang uitblijft met zo’n butsmuts op je kop, word je kapsel er ook niet beter van. En dat is nou precies waar de helm knelt.
Op naar de Haarlemse ijsbaan dus. Mijn noren heb ik scherp geslepen voor de compleet nieuwe ijsvloer, dit jaar voor het eerst gemaakt van osmosewater. En dat belooft wat!
Door zouten en vetten uit het water te verwijderen en er daarna juist weer andere stoffen aan toe te voegen, glimt het ijs mooier, terwijl de glijweerstand kleiner is geworden. Volgens kenners kan dat soms wel twee seconden opleveren. Het verschil tussen zilver of goud.
Niet dat ik daarvoor in aanmerking kom. In de verste verte zelfs niet. Maar ik draai mijn rondjes toch ook liever op spiegelglad glij-ijs dan op ruw werkijs.
IJsbaan Haarlem heeft bij mij een streepje voor op de andere banen in de Noord-Hollandse regio. Het ijs was er altijd al kneiterhard en er wordt net even wat vaker gedweild dan bij de concurrenten. Verschijnt de ijsdweilmachine ten tonele dan mag je aan de kant op het ijs blijven staan. Iedereen doet dat dan ook.
Heel anders gaat het eraan toe in Alkmaar. Je moet er van het ijs af en zodra iemand maar met een schaatspunt het ijs aanraakt klinkt er een stem van boven alsof het God himself is. Die stem verheft zich ook als de machine tussentijds het geschraapte ijs moet lossen. Donderend schalt de stem over het naast de baan staande publiek: ‘De Zamboni gaat even van het ijs af, maar hij komt te-rug. Er mag dus nog niet worden geschaatst.’
Altijd is er wel een jongetje of meisje dat de verleiding niet kan weerstaan om die man te tarten. ‘Het geldt ook voor jou daar, met die rode muts. Ja, jij daar.’
Ja, God ziet altijd alles, groot en streng als een agent.
Zodra de Zamboni, of nee, Olympia tegenwoordig, klaar is met de klus, breekt er een geklapper los van de horde klapschaatsers die zich naar het ijs spoedt. Alsof het een stel duiven zijn die opvliegen.
Terug naar Haarlem.
Het is er rustig, tien man hooguit. De eerste slagen is het altijd weer even wennen. Diep door mijn knieën en met mijn beide handen op de rug, waarvan ik alleen de rechter losgooi bij het bochten rijden, draai ik het ene rondje na het andere. Nee, dat is niet saai, iedere bocht die ik loop geeft me een kick. Het ijs is weliswaar niet keihard maar het glijdt fantastisch.
Al heel snel heb ik aanspraak. Dat is ook zo leuk van schaatsen, het is gezellig en rangen en standen tellen er niet. Ik bof, de man in kwestie was jarenlang schaatstrainer. Aan mijn techniek is nog genoeg bij te schaven.
Het laatste rondje, in de vorm van een beker warme chocolademelk met een flinke dot slagroom erop en een flinke scheut rum erin, is nog zelden aan mij besteed sinds de ijsbaan overkapt is.
Die ingreep betekende het einde van het restaurant dat eerder uit een houten keet bestond met een terras ervoor. Zeker met mooi zonnig weer zoals nu, is er geen betere plek te bedenken voor een après skate. Jammer dat dit nu verleden tijd is. In tegenstelling tot de toiletten Je noren konden daar niet hoog genoeg zijn. Nu hoef ik de snelle ijzers niet meer onder de kraan te houden.
Goed afdrogen, even controleren op braampjes, met de nagel van mijn wijsvinger aftasten of ze nog scherp genoeg zijn voor de volgende keer, en dan inpakken en wegwezen.
Er zijn mensen die hun schaatsen vergeten mee naar huis te nemen. Schaatsen van € 700. Ja, echt.
Kopfoto: © Hanno Ians via Wikimedia Commons